In het dorpje Woudenberg, waar de straten glinsterden van de eeuwige regen,
Leefden de dorpelingen, moe van het vocht, verlangend naar een zegen.
Ze kwamen bijeen onder de oude eik, wiens bladeren drupten van verdriet,
Om te besluiten hoe ze de zon terug konden roepen, en de regen achter zich lieten.
De uil, wijs en bedachtzaam, sprak als eerste zijn gedachten uit,
"We moeten de wolken overtuigen," zei hij, "met een feestelijk geluid."
De specht knikte instemmend, met zijn snavel als trommel klaar,
"We zullen muziek maken, zo luid dat het doordringt door elke regendruppel, elk haar."
De vossen brachten viooltjes, de dassen hun fluiten,
De konijnen trommelden op boomstammen, zonder te stuiten.
Ze speelden en dansten, ze zongen en lachten,
En langzaam maar zeker, begonnen de wolken te verzachten.
De regen nam af, de druppels werden minder,
De muziek van Woudenberg was een ware wolkenversplinter.
En toen, op een moment, brak de zon door, helder en warm,
Het dorp werd overspoeld met licht, en de lucht was kalm.
De dieren van Woudenberg leerden een belangrijke les die dag,
Dat samenwerking en hoop, zelfs de donkerste wolken verjagen mag.
En nu, elke keer als de hemel begint te huilen, een beetje te veel,
Herinneren ze zich het feest van de muziek, en hoe dat veranderde hun gevoel.
Comments